1 Chronicles 10

1En de Filistijnen streden tegen Israël, en de mannen van Israël vloden voor het aangezicht der Filistijnen, en zij vielen verslagen op het gebergte Gilboa.
 de Filistijnen Zie de verklaring van dit hfdst. 1Sa 31 , hetwelk bijna van woord tot woord met dit hfdst. overeenkomt.
,
  Gilbóa Zie de aantekening, 1Sa 28:4 .
2En de Filistijnen hielden dicht achter Saul aan en achter zijn zonen; en de Filistijnen sloegen Jonathan, en Abinadab, en Malchi-sua, de zonen van Saul. 3En de strijd werd zwaar tegen Saul, en de schutters met de bogen troffen hem aan; en hij vreesde zeer voor de schutters.
 hij vreesde zeer Zie de aantekening 1Sa 31:3 .
4Toen zeide Saul tot zijn wapendrager: Trek uw zwaard uit en doorsteek mij daarmede, dat misschien deze onbesnedenen niet komen, en met mij den spot drijven. Maar zijn wapendrager wilde niet, want hij vreesde zeer. Toen nam Saul het zwaard, en viel daarin.
 met mij Te weten, indien ik levend in hun handen kwam te vervallen.
5Toen zijn wapendrager zag, dat Saul dood was, zo viel hij ook in het zwaard en stierf. 6Alzo stierf Saul en zijn drie zonen; ook zijn ganse huis is tegelijk gestorven.
 zijn ganse huis Versta, allen die bij hem waren; want Isboseth is niet verslagen, gelijk uit 2Sa 2 af te nemen is. Zie ook 1Sa 31:6 . Ook zo is Mefiboseth de zoon van Jonathan, overgebleven, van wiens nakomelingen zie boven, 1Ch 8:34 , en 1Ch 9:40 .
7Als al de mannen van Israël, die in het dal waren, zagen, dat zij gevloden waren, en dat Saul en zijn zonen dood waren, zo verlieten zij hun steden, en zij vloden. Toen kwamen de Filistijnen en woonden daarin. 8Het geschiedde nu des anderen daags, als de Filistijnen kwamen om de verslagenen te plunderen, zo vonden zij Saul en zijn zonen, liggende op het gebergte Gilboa. 9En zij plunderden hem, en zij namen zijn hoofd en zijn wapenen, en zij zonden ze in der Filistijnen land rondom, om dit te boodschappen aan hun afgoden, en aan het volk. 10En zij leiden zijn wapenen in het huis huns gods; en zijn hoofd hechtten zij in het huis van Dagon.
 zijn hoofd Maar het dode lichaam hechtten zij aan den muur te Beth-Sean, 1Sa 31:10 .
11Als geheel Jabes in Gilead hoorde alles, wat de Filistijnen Saul gedaan hadden,
 Jabes Zie de aantekening Jdg 21:8 .
12Zo maakten zich alle strijdbare mannen op, en zij namen het lichaam van Saul, en de lichamen zijner zonen, en zij brachten ze te Jabes; en zij begroeven hun beenderen onder een eikenboom te Jabes, en zij vastten zeven dagen.
 zij begroeven Te weten, nadat zij eerst de lichamen verbrand hadden, 1Sa 31:12 .
,
 zij vastten Aldus betonende hun droefenis.
,
 zeven dagen Versta dit alzo niet, alsof zij zeven dagen en nachten aaneen gevast hadden, maar zeven na elkander komende dagen, telkens tot den avond toe.
13Alzo stierf Saul, in zijn overtreding, waarmede hij overtreden had tegen den Heere, tegen het woord des Heeren hetwelk hij niet gehouden had; en ook omdat hij de waarzegster gevraagd had, haar zoekende,
 in zijn overtreding, Anders, om zijner misdaad wil. Vergelijk Num 27:3 .
,
 tegen den HEERE, Als namelijk God Saul duidelijk geboden had de Amalekieten gans uit te roeien en te verbannen, 1Sa 15:18 . Hier wordt de vervulling van het dreigement, aldaar gedaan, beschreven.
,
 de waarzegster Zie de aantekening Lev 19:31 .
14En den Heere niet gezocht had; daarom doodde Hij hem, en keerde het koninkrijk tot David, den zoon van Isaï.
Copyright information for DutSVVA